Na heel wat ‘gegoegel’, gedownload, gelezen en geïnterpreteerd te hebben, heb ik eindelijk een antwoord op mijn vraag gevonden! ‘Waar lag het Faboert?’ Het is een serieuze, aanvaardbare uitleg geworden. Een meest logische eigenlijk. Daarover later meer.
En met die opzoekingen naar, wat ik vanaf nu ‘Mijn Faboert’ zal noemen, ben ik ook tot de conclusie gekomen dat er eigenlijk nooit ergens officieel een ‘Faboert’ heeft bestaan. Dat schreef ook Dr. Emiel Willekens reeds in het voorwoord van Karel Devocht’s boeken ‘De Seefhoek van Toen’ uit 1986’ en ‘De Seefhoek en ’t Faboert, een terugblik op de 5de en 11de wijk van Antwerpen.’:
Dr. Emiel Willekens: “De Seefhoek en ’t Faboert zijn buurtnamen en als dusdanig niet officieel in gebruik. Mondgemeen zijn ze wel, misschien iets minder nu dan vroeger, zeker wat het Faboert betreft en menige stadsgenoot zal last hebben met het aangeven van de precieze grenzen van dat gebied.”
We kunnen dus aannemen dat er meerdere, weliswaar, officieuze ‘Faboerten’ onder de mensen leven! En ondanks de slechte reputatie van dit stadsdeel willen velen ‘de eer opeisen’ om in zo’n Faboert te hebben gewoond.
‘Een buurt waar onze voorouders zich na valavond beslist niet veilig mochten voelen…..’
schrijft men. Raar toch?
In het boek ‘Van Horen en Ziens’ van Frans Denissen lezen we ongeveer hetzelfde uit de getuigenissen van mensen die in de wijk woonden. (1993)
“…..met de overkoepelende benaming ‘Seefhoek’, door Willy Vandersteen gebruikt, wordt door de wijkbewoners zelf in nogal wat kleinere eenheden verdeeld. Sommige daarvan zouden blijkens luide verklaringen en protesten zelfs niets met de Seefhoek te maken hebben: ‘Tsjingtsjangsplein’, Het Fort of het Fortje, de Trapkes, het Faboert, Stuivenberg, de Pothoek, Sint-Willebrords, de Bilzen. Moet er nog zand zijn? Gevraagd naar wat voor hen dan de grenzen van de ‘eigenlijke’ Seefhoek waren, gaven onze vertellers de meest uiteenlopende, niet zelden tegenstrijdige antwoorden. Eén ding viel op: hoe jonger de spreker, hoe groter de Seefhoek!”
Dus dat zegt genoeg!
Tegenwoordig is het knip- en plakwerk van alles wat ge vindt op het internet! Of dat nu juist is, of niet! Men neemt dat maar voor waarheid aan. Zolang er maar bronvermeldingen bij staan, is het goed. Precies of nieuwe ‘onthullingen’ eerst moeten worden gepubliceerd!
Ik vroeg me dus af: hoe kan men vroegere getuigenissen hard maken? De mensen die mij hebben gezegd: “Manneke, gij zijt niet van de Seefhoek, maar van ’t Faboert”, zijn al lang niet meer aanwezig onder ons. En ja, als kleine snotter neem je zoiets dan mee, ikke dan toch, je leven lang! Als je dan op latere leeftijd opnieuw wordt geconfronteerd met dezelfde vraag, wil je nu wel een antwoord! Dus opzoeken dan maar! Maar naar wat zoeken? Naar getuigenissen die men nooit heeft opgeschreven en waarvan de getuigen ook niet meer op deze aardkluit vertoeven?
Dan maar trachten te begrijpen waarom men dit heeft gezegd. Je onderdompelen in de geschiedenis van de buurt waar je ooit ‘katteke speelde’! Zalig, toch?
Maar het was allemaal niet gemakkelijk! Op wat moest ik me focussen om mijn bewering (de plaatsgesteldheid van ‘Mijn Faboert’ ) hard te maken? Ik had het boek van De Vocht (1986) gelezen en daar stond echt alles in over de oorsprong van het op te zoeken stadsdeel. In het eerste deel: “van ‘Waterland’ tot volksbuurt” bespreekt hij dit:
“Waar tijdens het laatste kwart van vorige eeuw onze woonbuurt ontstond (nvdr 19de eeuw), lag in de oude tijden het “waterland” dat zich uitstrekte tussen Zwijndrecht en Deurne. In het noordoostelijke deel rees de STUIVENBERG (de “Santstuve”, een hoogte door stuifzand gevormd). Ze was doorregen van visgraten en schelpen en omzoomd met polders, schorren, meersen, biesvelden en gebroekten.
Ons LOOBROEK, dat achter Stuivenberg ligt, begrensd aan de rechterzijde door het Schijn en de Potvliet, was een dergelijk laag gelegen moerassige bebossing. Immers aan de verzandingen en aanspoelingen van de Schelde en Schijn hebben wij een groot deel van ons stedelijk gebied te danken.
Reeds in de elfde eeuw kwam er bedijking voor de afwatering tot stand. Aldus ontstonden de eerste wegen. Zo was er ‘den Aiendijk’ (waterdijk) die door de moerassige Schijn- en Potvlietvalei liep en die is aangelegd door de Benedictijnermonniken van Deurne. Dat is nu een deel van de Turnhoutsebaan. Als tweede weg vernoemen wij de ‘Dambrugge’. Deze opgehoogde weg “de dijk naar Dambrugge” (naar Merksem en Schoten toe). Dan is er nog ‘Den Dam’ (tussen de huidige Dijkstraat en Paardenmarkt).
Mijn eerste aanknopingspunt waren de ‘pesthuizekens’! Over dit onderwerp werd door menigeen enkele ziektes door elkaar gehaald. Eerst dacht ik dat ik mis was, maar ook Karel Devocht, ging in zijn boek wel degelijk in de fout! Hij schreef (nam het over van Edward Poffé):
……‘kwijnde een rij pesthuizekens, waarin weleer de lazaruszieken werden afgezonderd’.
Tja, De Pest en Lepra (lazarusziekte ofte melaatsheid) zijn niet hetzelfde! Dus werd ik op een verkeerd been gezet want ik zocht naar zo’n huizen en vond ze beiden, zowel melaatsenhuizen als pesthuizen. Dat maakte het toen helemaal ingewikkeld!
De oudste ‘huizekens’ waren ‘De Lazarije aan Ter Hant’(melaatsenwoningen) in Dambrugge. Dat is dus niet ver van ‘de straat waar ik ‘katteke speelde’ (de Sint Jobstraat en de Sint Lazarusstraat). Een leprozenkolonie van 18 lemen huisjes werd in 1551 aangelegd buiten de ‘Rode Poort, bij de Hant op de Dam’. Toegewijd aan Sint-Job: “Sint-Job-op-den-Dam”. Voor de veld- of akkerzieken. (bron: ‘Leprozen en Leprozerijen in het Oude Graafschap Vlaanderen’ door A. Viaene p. 45)
En er waren ook de pesthuizen op ‘Stuivenberg’ ongeveer op de plaats waar nu het scholencomplex gelegen is. Dus Poffé (de voornoemde schrijver) en ook Devocht hun beschrijvingen brachten mij helemaal in de war! En zij niet alleen, want ik vond nog andere bronnen die het normaal vonden om deze twee ziektes met elkaar te vermengen! Niet erg want dan leerde ik weer wat bij over die ziektes die Antwerpen teisterden door de eeuwen heen.
Ook was er ook de moeilijkheid bij het opzoeken over informatie van het gehucht (Faubourg, Hameau) Dambrugge. Dat is pas in 1871 door Antwerpen geannexeerd. Voorheen was dat samen met de Heerlyckheid Mecxsem. Dus opzoekingen daaromtrent waren ook niet zo gemakkelijk. Maar de oplossing hiervoor werd me aangereikt door Nicky Van Broeckhoven die op zijn zolder nog het een en ander vond van informatie over de buurt: een kaft vol met de historie van den Dam door de “Gids van den Dam’ August Vekemans, en ook een uitgave van Elegast vzw samengesteld door Stadsgids André Meulemans: ‘De Geschiedenis van Dambrugge tot Antwerpen-Dam’; ‘Van Horen en Ziens’ verhalen uit de Seefhoek en omstreken opgetekend en bewerkt door Frans Denissen (Charabang 1993); ‘Antwerpen, verhalen over buurten’ (1998: bundel verhalen door journalisten van Gazet van Antwerpen). Stuk voor stuk pareltjes om meer inzicht te krijgen over de onderzochte buurt. Waarvoor mijn dank, Nicky Van Broeckhoven!
Maar de krankheden en andere zaken even ter zijde gelaten wil ik ‘Mijn Faboert’ even omschrijven. Het zijn de straten: Sint-Jobstraat (tot aan de Oranjestraat), Sint Lazarusstraat, Essenstraat en Trapstraat. Dat was ‘mijn wereld’ in mijn kindertijd.
Maar waarom werden de Faboerten zo genoemd? Er zijn natuurlijk verschillende verklaringen voor.
De omgeving van de Veldstraat wordt zelfs enkele malen vernoemd. Zo was er de schrijver-leraar Leo De Wachter die in zijn boek ‘Ons Oud Sint Willebrords en af en toe iets over het oudste Antwerpen’ de buurt van de Veldstraat, waar vroeger veel aan tuinbouw werd gedaan, vernoemde als Faboert. De juiste reden denk ik was te vinden bij die reeds aangehaalde schrijver-journalist: Edward Poffé. Die schreef in zijn boek: ‘Zingende Stede’ (p59):
”Fransche gelukzoekers waren ten jare ’48 (nvdr 1848) het naburige land binnengevallen, doch hadden er hun pogen tot omwenteling weldra verijdeld gezien. Enkelen waren gesneuveld, anderen krijgsgevangen genomen, de meeste konden ontvluchten en aan het voorval zou niemand meer gedacht hebben, ware het niet geweest, dat, na verloop van enkele jaren, eene menigte vreemde aardebewerkers, met fulpen broek en rooden sluier om de lenden, uit het land van ‘chez nous’ zich metterwoon vestigden in het ellendigste voorgeborchte der groote stad en het zelfs een blijvende naam gaven, zoodat de onzen, denzelve willende toepassen, van niet anders meer dan van “’t Faboert” spraken. Daar hielden èn Fransche grondwerkers èn kwaadstichters van allen aard zich schuil, verstoken van alle beschaving en ter plaatse gevreesd gelijk de ‘loeffers’ aan den waterkant”.
Dus volgens Poffé en ook De Wachter zou de buurt van de Veldstraat-Scholierstraat-Lange Stuivenbergstraat Faboert zijn genoemd wegens de vele uitgeweken Fransen die zich daar zijn komen vestigen enkele jaren na 1848. Andere bronnen spreken dan weer over het jaar 1871. Beide genoemde jaren kunnen in verband gebracht worden met de Commune de Paris van zowel 1848 als 1871. Dit is ook een aanvaardbare verklaring.
Edward Poffé geeft een liederlijke beschrijving van wat hij dus ’t Faboert (nvdr ‘Zijn Faboert’) noemt:
‘“Ineengedoken, vuil en morsig, waren de schunnige huizekens, als door een onbehendige hand gezaaid te midden van aardappelvelden, moestuinen, doornhagen en hommelnesten. In de plaats van burgerswoningen, kwijnde een rij pesthuizekens, waarin weleer de lazaruszieken werden afgezonderd, bekropen door distels, wier duivelskruid; de ongekasseide straten maakten het verkeer van rijtuigen onmogelijk en in het midden der grote wegenis brokkelden de puinen van een ineengestorte molen, “De Steenen Molen”, als stomme getuigen van verval en zorgeloosheid.” (uit: “Zingende Stede” blz 61 van Edw. Poffé)’
De genoemde ‘Steenen Molen’ was gelegen aan de Lange Scholierstraat-Lange Stuivenbergstraat. De Stad Antwerpen heeft, ter verbreding van de straat, de molen opgekocht in 1872.
Ik ben ook nog een andere versie tegen gekomen dat er oud soldaten van Napoleon ergens aan de kanten van het Stuivenbergplein en de Tulpstraat, Klamperstraat en verder door naar de Sint Jobstraat; het Faboert hebben gesticht en dat die eerste ‘gastarbeiders’ op de scheepswerven gingen werken. ‘bron: ‘Van Horen en Ziens’ getuigenissen 1993 blz 10-11.
Maar als ik de tijdlijn na ga over de Tulpstraat, die geopend is in 1866 en doorgetrokken tot de Viséstraat in 1877 en de Klamperstraat die geopend is in 1871 dan moeten dat wel gepensioneerde soldaten van Napoleon zijn geweest. Natuurlijk de data die ik hier vernoem zijn de officiële openingen van die straten. Er kunnen natuurlijk al vroeger huizen zijn gebouwd. Maar vroeger dan 1860 kan dat niet geweest zijn, want dan mocht en kon er pas gebouwd worden!
En ik moest wel een hele brok fantasie gebruiken om mij de buurt door de jaren heen in te beelden. Nu is dat daar allemaal volgebouwd. Ik heb nooit anders geweten! Maar ooit was dat daar, zoals eerder vermeld, een moeras, een desolaat landschap waar men dijken bouwde zodat men zich door de Schijndelta (zijrivier van de Schelde) kon verplaatsen! En later (vanaf 1592) mocht er ook eeuwenlang niks gebouwd worden, ter Heil van de stad Antwerpen. Zegge: dan kon men vanuit de Stad de vijand van heinde en ver zien afkomen! Na de afbraak van de Spaanse Wallen (1860) en de bouw van de Brialmontvesting (1860-1865) werd er op de plaats van ‘Mijn Faboert’ eigenlijk pas gebouwd. En dat ging toen wel heel snel!
Uiteindelijk heb ik ingezien dat ik dus eigenlijk niks moest weerleggen van wat er al werd gepubliceerd. Nee, ik moest zien te vinden waarom men dat zei dat ik dus van het Faboert was en niet van de Seefhoek! De link vinden met het Faubourg Dambrugge, de benaming die te zien is op een, weliswaar, Duitse kaart uit 1848 en de buurt waar ik opgroeide (‘Fort des Dames’ op de kaart).

Het antwoord op mijn vraag lag bij…… den IJzeren weg! Precies het ei van Colombus!
Ongeveer een jaar nadat de eerste treinrit tussen Brussel en Mechelen plaatsvond (3 mei 1836), ging de aanleg van het spoorwegnet in Antwerpen en de toenmalige haven vliegensvlug. In 1843 werd de spoorlijn doorgetrokken tot ‘aan de Schelde’, eerst tot de Ankerrui en later tot de Oude Leeuwenrui. Dat station aldaar noemde men de ‘Gare Principale’.
De spoorwegen breidden steeds verder uit, en in 1854 opende er weer een nieuwe lijn, dit keer naar het Nederlandse Roosendaal. Bij die gelegenheid werd het ‘Emplacement Borgerhout’ vervangen door een groter, maar opnieuw tijdelijk station, op het huidige Koningin Astridplein. Dat zou de naam Antwerpen-Oost krijgen. Centraal in het, honderd meter lange houten gebouw bevond zich de lokettenhal voor reizigers. De zijvleugels boden plaats aan bureaus voor de stationschef en de surveillant, een post- en telegraafkantoor en bagageruimtes. De wachtlokalen voor eerste en tweede klasse waren in de rechtervleugel, netjes gescheiden van de wachtruimte voor derde klasse in de linkervleugel. Aan de achterzijde kwam een glazen spooroverkapping: die verhuisde achteraf naar het station van Turnhout en werd daar in de jaren 1950 afgebroken.
De spoorweg liep los door de huidige stad en de buurt waar ik opzoekingen naar deed. Ongeveer hetzelfde traject dat de treinen nu ondergronds doen! Maar toen stonden er daar nog maar weinig huizen.
De sporen liepen dus vanaf het station ‘Borgerhout bij Antwerpen ofte Antwerpen-Oost’ (huidige Centraal Station) dwarste de Carnotstraat gingen alzo verder in de Van Schoonhovenstraat, De Coninckplein, Rotterdamstraat, Hollandstraat, dwarste de Sint Gummarusstraat (die toen rue de St Jean heette) en liep evenwijdig met de Oude Steenweg. Kruiste verder de Dambruggestraat aan het pleintje (Biekorfstraat) en zo verder door de Trapstraat, kruiste de St Jobstraat en ging dan verder naar het traject van de huidige Spoorlijn 12. Ik heb dit beschreven met de huidige straten in cursief. Maar eigenlijk liep het spoor tegen de Spaanse Wallen en door de velden. Enkel de kruisingen waren toen straten. Op de kaartjes hieronder zijn de dikke zwarte lijnen de spoorweg. Er was ook een aftakking naar de Entrepot (Koninklijke Stapelhuizen van weleer, nu het gebouw van de Belastingen).

Door deze spoorlijnen ontstond er als het ware een enclave. De buurt werd geprankt tussen de spoorweg en de toen nog niet afgebroken Spaanse Wallen. Die werden pas afgebroken vanaf 1860. In 1873 werd de spoorlijn door de stad vervangen door de Ringspoorweg rondom Antwerpen en verdween rond die tijd naast de sporen ook het Fort Stuivenberg-Dam.


Van het spooremplacement Antwerpen-Dam was in 1855 ook nog geen sprake, dat werd pas in 1874 geopend. ‘Mijn Faboert’ lag dus vlakbij het vroegere gehucht Dambrugge, later kortweg den Dam genoemd. Dat moet zo’n 200 meter er vandaan zijn geweest. Niet ver dus van waar ik woonde in de Sint Jobstraat aan de ‘Kleine Trap’.
Als men op onderstaande kaart eens goed bekijkt, kan je er uit afleiden dat het Faubourg des Dames ofte Dambrugge en de straten in de ‘enclave’ wel eens als één geheel zouden kunnen beschouwd zijn geweest.

Dus zou dus de logische verklaring van ‘Mijn Faboert’ en hetgeen men mij vertelde, kunnen zijn: als men vanuit de Muysen Hoek en Sint Willebrords (huidige stadscentrum) kwam:
‘Die van over den ijzeren weg (de spoorweg), dat zijn er van ’t Faboert.’
Verwijzende naar het Faubourg des Dames, zoals den Dam in het Frans werd genoemd. En het Faubourg is dan ver-Antwerpst naar Faboert!
In mijn bevraging antwoordde zelfs iemand: ‘die straten behoren toch bij den Dam (Sint Jobstraat en Sint Lazarusstraat)!’ Dus die straten werden in een ruk verbonden met het voormalige gehucht!
Ook in officiële bouwaanvragen (uit de periode 1870-1880) werd gewag gemaakt over een connectie met den Dam: ‘Sint Jobstraat aan den Dam’ werd regelmatig gebruikt!
Later werd de buurt dus gewoon in twee gesneden door het spooremplacement. En werd de navelstreng doorgeknipt met Den Dam, maar in de volksmond is dat toch nog ergens blijven hangen.
En de enclave kende toen maar weinig straten en huizen: Oude Steenweg, een klein stukje Vliegenstraat tot voor de bocht komende van de Oude Steenweg, de huidige Dahliastraat, Dambruggestraat van ongeveer de Everaertsstraat tot het einde aan de Viaduct Dam. Stukje Oranjestraat ?(Fortweg), Essenstraat, Sint Jobstraat vanaf de Trapstraat tot de Kleine Trap (Viaduct Dam)en de Sint Lazarusstraat. Veel meer straten waren er toen niet.

De groene straten zijn de straten van ‘Mijn Faboert’, de grijze zijn verdwenen straten (opgeslokt door het spooremplacement Antwerpen-Dam, tegenwoordig Park Spoor noord) en de gele straten zijn die van het toenmalige gehucht Dambrugge (Den Dam).
Op de kaart hieronder is ‘Mijn Faboert’ te zien uit een andere invalshoek .Onderaan het Faubourg Des Dames ofte Hameau Dames ofte Dambrugge. Zoals je goed kan zien ligt het stadsdeel tussen de Spaanse wallen en de spoorweg.

Het is geen wonder dat deze omschrijving niet zo gekend is. Er woonden daar toen niet al te veel mensen. Zoals je kan zien aan de bebouwing (in het rood).
Later werd gezegd dat ’t Faboert begon vanaf de Van Kerckhovenstraat tot aan den Dam (Viaduct Dam). Zelfs Poffé sprak over:
‘een dievenkot op de hoek van de Tulpstraat en de Klamperstraat!’
En zo getuige ook het later opgericht Sociaal Cultureel Centrum ‘t Faboert in de Tulpstraat 54.
Op andere locaties zijn nooit verwijzingen naar ’t Faboert gemaakt aan de hand van zaken of andere dingen, dat was gewoon de Seefhoek!
Ik hoop maar dat men eindelijk gaat inzien dat men officieuze mondgemene namen niet meer gebruikt in officiële documenten, studies of van die dingen. En dat men deze versie dan ook over het algemeen aanneemt.
Maar ja, het is een historie uit, zoals ik heb ondervonden tijdens mijn onderzoek, de ‘Verloren Hoek’ van de stad. Een buurt van veelal de gewone werkmens die geen geschiedenis had of maakte! Op enkele uitzonderingen na!
Zo dat was mijn verklaring over ‘Mijn Faboert’.
Laat de ‘Faboerten’ verder leven in de memories van de mensen. Waar ze ook mochten gelegen zijn!
Dus: ieder ‘Zijn Faboert’!
Enne….het was nen helen schonen tijd om er in op te groeien!



Geef een reactie op Guido De Ridder Reactie annuleren